Dit parallel aan de gracht staande, lage pand, strekt zich met zijn hoge en brede dak in de breedte uit. Het enorme dak ligt tussen tuitgevels waarvan de oostelijke van verticale houten delen is getimmerd. Het is een schuurachtig gebouw en is dan ook voor de opslagfunctie opgetrokken; het is een restant van een panbakkerij. Aan de grachtzijde is het grotendeels gesloten. Er staan in de gevel twee dubbele en een enkele bedrijfsdeur en iets uit het midden verschoven is een deur met zijlichten aangebracht dat bij agrarische gebouwen een ‘melkmeisje’ wordt genoemd. De stijlen van het kozijn van de oostelijke bedrijfsdeur schieten in de hoogte door om voor het dak het merkwaardigste, meest karakteristieke element van dit pand te vormen: een zeer grote kajuit met lessenaardak en een groot 24-ruitsvenster. De zeer open kajuit contrasteert op een spannende wijzen met de geslotenheid van het overige bouwwerk.